Schrif­te­lijke vragen afschot kraaien en vossen


Indiendatum: nov. 2010

SCHRIFTELIJKE VRAGEN

Aan : Gedeputeerde Staten
Datum : 31 oktober 2010
Onderwerp : Schriftelijke vragen afschot kraaien en vossen


Toelichting
De provincie Zuid-Holland heeft in 2010 een aantal ontheffingen verleend om met behulp van verboden middelen, kunstmatige lichtbronnen, door middel van geweer tussen zonsondergang en zonsopkomst en binnen de afpalingskring van een geregistreerde eendenkooi in de Zuidpolder, gemeente Pijnacker-Nootdorp, kraaien en vossen af te schieten met als doel de weidevogelstand te verbeteren.

SOVON Vogelonderzoek Nederland, Alterra en Landschapsbeheer Nederland hebben een meerjarig onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke effecten van predatie op de weidevogelstand. Aanleiding hiervoor zijn de discussies over de oorzaken van de achteruitgang bij weidevogels, waarbij predatie steeds vaker als de hoofdoorzaak wordt genoemd. Uit dit onderzoek is gebleken dat verliezen van legsels door predatie in de loop der jaren inderdaad zijn toegenomen, maar dat de verliezen door agrarische activiteit nog sterker zijn toegenomen.

Ook blijkt uit dit onderzoek dat de kraai en vos lang niet zo'n belangrijke rol spelen bij de achteruitgang van weidevogels in Nederland als vaak wordt aangenomen. De vos speelt in vergelijking tot de buizerd, de blauwe reiger en de hermelijn maar een zeer kleine rol –in de orde van enkele procenten– bij het roven van eieren en kuikens van grutto’s en kieviten, in grootte vergelijkbaar met de rol van de kat, de ooievaar of de torenvalk. Het aantal diersoorten dat eieren of kuikens eet is groot en geen enkele soort springt er uit als hoofddader. Bestrijding van enkele soorten roofdieren zal dan ook niet leiden tot een toename van het aantal weidevogels.

Kenniskring
In 2006 heeft het ministerie van LNV de Kenniskring Weidevogellandschap ingesteld. Deze heeft ten doel om alle kennis die relevant is om de achteruitgang van het aantal weidevogels tot staan te brengen te ontsluiten, ontwikkelen, verspreiden en benutten. Dat kan onderzoek zijn naar de ecologie van weidevogels, maar ook naar andere zaken zoals de effectiviteit van beheer, implementatie van maatregelen en aanpassingen in onderwijs. Een van de belangrijkste publicaties in de afgelopen jaren is het proefschrift Precocial Problems van Hans Schekkerman, waarin hij laat zien waar de problemen liggen voor bijvoorbeeld de grutto: de afname in kuikenoverleving als een van de sleutelfactoren voor de achteruitgang. Belangrijke oorzaken daarvan zijn het intensieve agrarische grondgebruik, het maaibeheer (vroeg en massaal maaien) en ook de toegenomen mestgift, vaak in combinatie met graslandvernieuwing. Dit heeft geleid tot een afname van kruidenarme graslanden met een te dichte vegetatiestructuur, waarin kuikens moeite hebben om voedsel te vinden. Op zulke graslanden is het aanbod aan insecten veel lager dan in kruiden- en structuurrijke graslanden. Geschikte veenweidegebieden voor weidevogels zoals de grutto kennen een relatief hoog waterpeil van 20 tot 40 cm onder het maaiveld, een gemiddeld late maaidatum, een kruidenrijke en struc- tuurrijke vegetatie en een zeer open landschap.

Intensieve landbouw
Volgens hoogleraar dierecologie professor Theunis Piersma van de Rijksuniversiteit Groningen gaan intensieve landbouw en weidevogels niet samen. De achteruitgang van het aantal weidevogels in Nederland komt door het verdwijnen van het landschap waar de weidevogels zich thuis voelen. Weidevogels houden van kleinschalig, open en nat grasland met enige bemesting. Door die openheid kunnen ze roofvogels eerder opmerken en door de nattigheid hebben de natuurlijke vijanden minder kans. Het zijn vogels die horen bij het traditionele Nederlandse boerenlandschap en dat verdwijnt steeds meer door de intensivering.

Hij pleit voor een soort ‘weidevogel-hoofdstructuur’ waarbij de landbouw met respect met de omgeving omgaat. Met het herstellen van kleinschalige agrarische landschappen zal meer bereikt worden dan met de huidige speciaal op weidevogels gerichte maatregelen, omdat deze te versnipperd en over teveel gebieden worden uitgevoerd. De huidige maatregelen houden te weinig rekening met de eisen die weidevogels aan hun leefomgeving stellen.

Vragen
Naar aanleiding van de bovenstaande toelichting wil de Partij voor de Dieren de volgende vragen aan u voorleggen:

1. Kent u het artikel ‘Landbouw voor wereldmarkt en weidevogels gaan niet samen?’

2. Wat is uw mening over een voorgestelde ‘weidevogel hoofdstructuur, dat in het artikel wordt voorgesteld?

3. Met het herstellen van kleine agrarische landschappen zoals door professor Theunis Piersma bepleit wordt, kan er een stap in de goede richting gemaakt worden om de daling van het aantal weidevogels tegen te gaan. Welke andere mogelijkheden ziet u, naast afschot van vossen, om de weidevogelstand te vergroten?

4. Welke mogelijkheden ziet u als provincie om de nadelige invloed(en) van de intensieve landbouw, als belangrijkste oorzaak van het teruglopen van weidevogels, op de weidevogelstand te kunnen beperken?

5. Kunt u aangeven hoeveel vossen er ongeveer jaarlijk worden afgeschoten in Zuid-Holland en kunt u ons volgend jaar een overzicht geven van de afgeschoten vossen op grond van de verleende ontheffingen?

6. Op welke wijze hebt u vastgesteld dat de instandhouding van de soort, in dit geval de vos en de kraai, niet in gevaar komt en kunt u aangeven hoeveel vossen er ongeveer in Zuid-Holland leven?

7. Waarom hebt u dit jaar besloten ontheffingen te verlenen voor afschot van de kraai en de vos, met verboden middelen en tussen zonsondergang en zonsopkomst, terwijl uit onderzoek van SOVON Vogelonderzoek Nederland, Alterra en Landschapsbeheer Nederland –genoemd in de toelichting- blijkt dat zowel de vos als de zwarte kraai niet als hoofddaders aangemerkt kunnen worden voor de daling van het aantal weidevogels?

8. Op grond van welk onderzoek is gebleken dat in de Zuidpolder bij Delfgauw, Polder Over-Heicop, Polder Kortgerecht en Polder Nieuw-Schaayk de predatie door vossen dermate groot is dat het broedsucces van de aanwezige weidevogels negatief wordt beïnvloed en wat zijn de exacte uitkomsten hiervan? Graag ontvangt onze fractie een exemplaar van dit onderzoek.

9. Kunt u zo specifiek mogelijk aangeven op welke wijze u het positieve effect van afschot van vossen op de weidevogelstand in de Zuidpolder bij Delfgauw en Polder Over-Heicop, Polder Kortgerecht en Polder Nieuw-Schaayk gaat onderzoeken?

10. Op welke wijze worden garanties gegeven dat de overige (beschermde) dieren binnen de af[palingskring van de genoemde eendenkooi, gemeente Pijnacker-Nootdorp en Polder Over-Heicop, Polder Kortgerecht en Polder Nieuw-Schaayk niet worden verontrust?

11. Kunt u beargumenteerd aangeven waarom de ontheffingen (PZH-2010-170457769 en PZH-2010-189279365)) niet meer schade oplevert voor beschermde dieren dan dat het voordeel oplevert voor de weidevogels?

12. De vos is de belangrijkste natuurlijke vijand van de gans, waarvan er jaarlijks grote aantallen in Zuid-Holland worden afgeschoten. Het natuurlijk evenwicht wordt nog verder verstoort als deze natuurlijke vijand nog verder wordt teruggebracht. Waarom bevordert u dat de belangrijkste predator van de gans nog weer extra mag worden afgeschoten?

13. Welke andere maatregelen (bijvoorbeeld verhoging grondwaterstand, verwijderen opgaande begroeiing, uitgestelde maaidatum etc.) zijn in de genoemde gebieden genomen om het broedsucces van de weidevogels te verhogen?

14. Wat vindt u van het alternatief voor afschot van vossen om bij kleinere gebieden schrikdraad om het terrein te plaatsen? Bent u bereid dit in de provincie Zuid-Holland toe te passen? Zo ja, waar en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

A.H.K. van Viegen

Fractievoorzitter Partij voor de Dieren
Provinciale Staten Zuid-Holland

Indiendatum: nov. 2010
Antwoorddatum: 15 dec. 2010

Klik hier voor de antwoorden.

Interessant voor jou

Schriftelijke vragen afschot kraaien en vossen

Lees verder

Schriftelijke vragen relatie dierenmishandeling en huiselijk geweld

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer