Vervolg­vragen vangen en doden ganzen


Indiendatum: okt. 2008

Aan : het college van Gedeputeerde Staten
Datum: 29 oktober 2008

Onderwerp
Vervolgvragen naar aanleiding van de antwoorden op schriftelijke vragen over de verleende ontheffing d.d. 19 september jl. door de provincie Zuid-Holland op grond van de Flora- en Faunawet ex artikel 68 aan faunabeheereenheden om 16.175 grauwe ganzen en 3.320 brandganzen te vangen en te doden.

Het college wordt, gezien de urgentie, verzocht met spoed deze vragen te beantwoorden. Indien de antwoorden niet voor 11 november 2008 zijn beantwoord, zal de fractie overwegen mondelinge vragen tijdens het vragenuur over dit onderwerp te stellen in de vergadering van Provinciale Staten op 12 november 2008.

Toelichting
Naar aanleiding van de antwoorden op de door mijn fractie gestelde vragen d.d. 21 oktober 2008 zijn er wederom de nodige vragen ontstaan.

Toelichting op vraag 3 en 4
In gevolge de Flora- en faunawet zijn inheemse in het wild levende dieren beschermd, waaronder ganzen. Deze beschermende taak is neergelegd bij de provinciale overheid. Op grond van het antwoord in vraag 6 is GS van plan de ontheffing na overtreding ambtshalve aan te passen. Hiermee wordt aan de dieren in het geheel geen bescherming geboden, maar worden ze door deze maatregelen van GS vogelvrij verklaard.

Toelichting op vraag 7
Uit het SOVON rapport blijkt inderdaad dat het aantal grauwe ganzen landelijk gezien nog steeds groeit. In dit rapport staat echter ook met betrekking tot de grauwe gans: "De belangrijkste concentraties zijn momenteel te vinden langs de grote rivieren, in de lage delen van Utrecht, Zuid- en Noord-Holland, in Zeeuws Vlaanderen en bij een deel van de meren in het noorden van Overijssel en Friesland. In deze kerngebieden is de populatiegroei inmiddels tot staan gekomen of neemt zelfs af." Dat betekent dat de opmerking van de provincie in ieder geval niet slaat op de situatie in Zuid-Holland.
Door GS wordt vervolgens een één-op-één relatie gesuggereerd tussen het aantal ganzen en de omvang van de schade. Ook dat komt niet overeen met de werkelijkheid. In het rapport van SOVON staat: "Hoewel de populaties van broedende ganzen in Nederland gedurende de periode 2000-2004 meer dan verdubbelden is er tot nu toe geen toename van de schade te constateren." De omvang van de schade hangt dus van allerlei factoren af en is niet zo direct te vertalen uit de aantallen ganzen. De opmerking van GS dat met een nog hardere groei van de populatie de schade nog meer zou toenemen is dus onjuist.
Gelet op de eerder aangehaalde opmerking in het SOVON rapport dat de groei in kerngebieden, zoals Zuid-Holland, inmiddels tot staan is gebracht of zelfs is afgenomen is de opmerking van GS over een “nog hardere groei” totaal ongegrond.

Toelichting op vraag 10
GS beroept zich in het antwoord op vraag 12 op het Faunabeheerplan waarin is aangegeven hoe ze de ganzenpopulaties naar het gewenste niveau willen terugdringen. Uit het SOVON rapport blijkt echter dat deze methode die door de Faunabeheereenheid wordt genoemd niet effectief is. Door het afschot neemt de reproductie van de vogels alleen maar toe. Uit ervaring in andere landen blijkt dat zelfs wanneer de jagers erin zouden slagen meer dan 60% van de vogels te doden de populatie toch nog met 7% zal groeien. En als men er al in zouden kunnen slagen om nog veel meer vogels te doden dan 60% (iets dat vermoedelijk onmogelijk zal blijken te zijn) dan zal dat jaar in jaar uit moeten worden voortgezet, aangezien de op die manier eventueel bereikte daling van de aantallen direct teniet wordt gedaan als daarmee wordt gestopt.

Naar aanleiding hiervan wil de fractie van de Partij voor de Dieren Zuid-Holland de volgende vragen aan u voorleggen.

1. In het antwoord op vraag 4 geeft u aan dat er enerzijds aan populatiebeheer wordt gedaan met als argument dat dit kennelijk de enige bevredigende oplossing is om schade te bestrijden. Het gaat namelijk om een zeer vergaande maatregel, te weten het schieten van zeer grote aantallen vogels met als doel om de populatie drastisch terug te dringen. Een dergelijke maatregel zou pas kunnen worden ingezet als er geen andere bevredigende oplossing meer is. Anderzijds wordt er ook toestemming gegeven om schadebestrijding toe te passen op schadepercelen.
Als kennelijk schadebestrijding op schadepercelen door middel van ondersteunend afschot als bevredigende oplossing kan worden gezien (anders zou daar geen ontheffing voor kunnen worden gegeven) wat is dan de toegevoegde waarde van het populatiebeheer?
2. In antwoord op vraag 6 geeft u aan dat er voor het doden van ganzen CO2 is gebruikt. U geeft ook zelf toe dat daar geen ontheffing voor is aangevraagd en ook niet voor is verleend. Op deze manier constateert u dus ook zelf dat de wet dus is overtreden. De provincie dient op dit gebied de wet te handhaven. Waarom is er door de provincie niet handhavend opgetreden, dan wel een strafrechtelijke procedure opgestart tegen de overtreder?
3. Op grond waarvan overweegt u tot het ambtshalve aanpassen van de verleende ontheffing (het achteraf belonen van overtredingen), terwijl er juist handhavend opgetreden zou moeten worden door de provincie?
4. Deelt u onze mening dat dieren hiermee vogelvrij worden verklaard? Zo ja, waarom neemt u dan deze maatregelen? Zo nee, waarom niet?
5. Waarom wilt u geen antwoord geven op vraag 7?
6. In antwoord op vraag 8 reageert u niet op de vaststelling dat er een overtreding is begaan. Waarom niet?
7. In antwoord op vraag 9 antwoordt u dat overtredingen achteraf zelfs worden goedgekeurd. De provincie zou toch handhavend moeten optreden in plaats van overtredingen belonen met een ontheffing achteraf. Graag willen wij u mening over deze onjuiste gang van zaken.
8. Ontheffingen kunnen volgens onze fractie niet ongevraagd worden verleend. Hoe verklaart u uw antwoord op vraag 9 dat u ongevraagd een ontheffing verleent aan een overtreder?
9. In antwoord op vraag 10 antwoordt u dat uit 'gegevens' zou blijken dat het aantal broedende ganzen in Nederland de afgelopen jaren exponentieel is toegenomen. Welke 'gegevens' zijn dat?
10. In antwoord op vraag 11 geeft u aan dat het alleen gaat om ‘kunnen’. Als het alleen gaat om een mogelijkheid dan had dit argument nooit mogen worden gebruikt om de ontheffing op te verlenen, ook niet als secundair doel. Wat is uw reactie hierop?
11. In antwoord op vraag 12 vermeldt u ‘kostbare graslanden’. De opbrengst van grasland is altijd vrij laag. Gras is namelijk geen product voor de directe voedselvoorziening. Gras moet altijd bijvoorbeeld via koeien of schapen worden omgezet in een voor de mens eetbaar product zoals melk of vlees. Waarop baseert u de term ‘kostbare graslanden’?
12. Waarom gelooft u wel de niet onderbouwde opmerkingen van de belanghebbenden die het Faunabeheerplan hebben opgesteld en niet de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek (blijkens uw antwoord op vraag 12)?
13. In antwoord op vraag 14 somt u enkele maatregelen op om schade te beperken. Uit het SOVON rapport blijkt dat alleen een structurele oplossing kan worden verwacht van maatregelen zoals het ongeschikt maken van opgroeigebieden of het afschermen van deze gebieden. Dat zal wel tot een structurele verlaging van de stand leiden. Daarvoor is het echter onnodig om dieren te schieten. Er is dus geen enkele reden om deze structurele maatregelen te combineren met het grootschalig afschieten of het vernietigen van legsels. Wat is uw reactie hierop?

Namens de Partij voor de Dieren Zuid-Holland:

A.H.K. van Viegen

Fractievoorzitter Partij voor de Dieren
Provinciale Staten Zuid-Holland

Indiendatum: okt. 2008
Antwoorddatum: 17 nov. 2008

Klik hier voor de antwoorden.

Interessant voor jou

Windturbines in gemeente Giessenlanden

Lees verder

Vervolgvragen vangen en doden ganzen

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer