Schriftelijke vragen faunabeheerplan ree
Indiendatum: 12 aug. 2021
Toelichting
Gedeputeerde Staten hebben in de Statencommissie KNM d.d. 9 september 2020 het Faunabeheerplan ree2020-2026 aangeboden aan Provinciale Staten.
De Partij voor de Dieren legt naar aanleiding van dit plan een aantal vragen aan u voor.
Onderstaand een toelichting op een aantal vragen.
Toelichting vraag 2
In het artikel in Vakblad Natuur Bos Landschap getiteld “Draagkrachtmodellen in reewildbeheer’[1] wordt o.a. op blz.4 aangegeven: ‘Maar juist de relatie tussen dichtheid en het optreden van ziektes, ongelukken en schade bij hertachtigen is complex en onderzoeken laten tegenstrijdige uitkomsten zien. Ondanks jarenlang reeënbeheer volgens de draagkrachtbenadering neemt het aantal reeën verder toe.’ Daaruit blijkt allereerst dat de relatie tussen populatieomvang en aantal aanrijdingen niet (altijd) één op één is. Bovendien blijkt hieruit dat het ‘beheren’ ofwel schieten van reeën niet leidt tot minder reeën.
Toelichting vraag 3
Op blz. 15 van het Faunabeheerplan staat dat als doel is gekozen voor het niet laten uitkomen van het (gemiddelde) percentage aanrijdingen in een deelgebied boven 5% van de getelde populatie. Dit doel is gebaseerd op het gemiddelde aantal aanrijdingen in Nederland en de uitspraak van de Afdeling, aldus het Faunabeheerplan.
Allereerst moet het exacte aantal reeën bekend zijn om te kunnen bepalen welke percentage wordt aangereden. Zoals in het faunabeheerplan is aangegeven, is dat niet bekend. Bovendien blijkt de 5% te zijn gebaseerd op de ‘Leidraad vermindering aanrijdingen reeën’ van januari 2017.[2] Daarin wordt dit percentage echter genuanceerd. Er staat nl. op blz. 3: ‘Er bestaat geen compleet beeld van het aantal aanrijdingen in Nederland. Geregistreerde aantallen liggen rond 4.800 en 5.300 per jaar (Ooms 2010, Koch 2014). De jaarlijkse sterfte in het verkeer bedraagt daarmee circa 5% van de landelijke populatie. Maar schattingen van sterfte door aanrijdingen liggen veel hoger, tot wel 10.000 per jaar (10% van de populatie).’ En ook voor dit percentage geldt dat daarvoor het exacte aantal reeën in heel Nederland bekend moet zijn en zoals hiervoor al is aangegeven, is dat eveneens niet het geval. Bovendien wordt aangegeven dat de sterfte door aanrijdingen mogelijk veel hoger ligt, waardoor het percentage op 10% zou kunnen liggen. Kortom, de 5% is volkomen arbitrair.
Opmerkelijk genoeg wordt er in het Faunabeheerplan vervolgens ook uitgegaan van 10.000 aanrijdingen dat op grond van de Leidraad gelijk staat met 10% van de populatie! Op blz. 22 FBP staat nl. het volgende: In Nederland worden momenteel ongeveer 10.000 reeën per jaar geregistreerd als slachtoffer van een aanrijding op verkeerswegen.
Toelichting vraag 4
Op blz. 19 FBP staat ‘dat in alle Europese landen het ree intensief en proactief wordt beheerd en aantalscontrole plaatsvindt: de populatieomvang wordt beperkt ter voorkoming van schade aan o.a. kwetsbare gewassen en ter bescherming van de verkeersveiligheid.’
Op blz. 18 van het FBP staat echter het volgende: ‘Midden jaren ’70 werd het aantal geschat op 22.000 stuks, in 1980 op ca. 30.000. In 2010 wordt het aantal geschat op ca. 50.000 en inmiddels thans ca. 100.000 stuks’ (Groot Bruinderink, 2016). Ook is de soort nu vrijwel over geheel Nederland verspreid (afbeelding 3, (NDFF Verspreidingsatlas Zoogdieren, 2020). Daaruit blijkt dat de intensieve bestrijding van reeën de afgelopen tientallen jaren zowel de toename van de aantallen als de verspreiding op geen enkele manier heeft belemmerd.
Toelichting vraag 5
Op blz. 22 van het Faunabeheerplan wordt nogmaals en zonder onderbouwing gesteld dat hoe hoger de dichtheid aan reeën, hoe meer aanrijdingen er plaatsvinden, waarbij wordt verwezen naar de Leidraad vermindering aanrijdingen reeën. En er wordt gesteld dat door duurzaam beheer het aantal aanrijdingen kan worden teruggedrongen. De Leidraad wordt volgens ons niet goed geciteerd; er staat juist het volgende op blz. 8: ‘Het aantal aanrijdingen met reeën varieert door het jaar heen en is gerelateerd aan onder andere het seizoensgebonden gedrag van de dieren. De meeste aanrijdingen vinden plaats in de lente, in de maanden april en mei. In deze periode gaan reeën, die in de winter in een zogenaamde wintersprong leven, een meer solitaire periode tegemoet.’ Daaruit blijkt juist dat het niets met de aantallen te maken heeft. De dieren steken niet over, omdat een gebied vol is of de populatie is gegroeid. De dieren gaan elk jaar ongeacht hun aantal na de winter uit elkaar, waarbij zij naar andere gebieden trekken en daarbij onherroepelijk wegen oversteken.
In de Leidraad staat vervolgens (blz. 8): ‘Enkele maanden later vindt de bronst plaats. … In deze periode, van midden juli tot midden augustus, is het aantal aanrijdingen nog steeds relatief hoog. Volwassen reebokken jagen achter potentiële partners aan waardoor beide seksen geregeld onoplettend wegen oversteken. Naast de invloed van het gedrag van reeën op het aantal aanrijdingen, spelen activiteiten van de mens een grote rol. Zo heeft een toename in infrastructuur ervoor gezorgd dat de dieren steeds minder leefomgeving en aaneengesloten gebieden ter beschikking hebben. Zodoende worden ze gedwongen zich tijdens de zoektocht naar voedsel en rust te verplaatsen over wegen heen. De gebieden die het ree nog heeft, worden geregeld verstoord door recreatieve activiteiten. Vooral loslopende honden verjagen reeën uit hun leefomgeving, ook richting de wegen. Reeën gebruiken graan en maïs als beschutting en rustplaats. Op het moment dat de boeren gaan oogsten, raken de dieren hun beschutting kwijt en zullen ze op zoek gaan naar nieuwe beschutting. Ook daarbij moeten zij vaak wegen oversteken, met gevaarlijke situaties tot gevolg.
Op blz. 25 FBP wordt gesteld dat in Zuid-Holland een sterke relatie bestaat tussen het aantal bij de telling waargenomen reeën en het aantal geregistreerde aanrijdingen, waarbij naar afbeelding 6 en 7 wordt verwezen.
Wij merken op dat uit deze afbeeldingen een ander beeld naar voren komt. Het aantal aanrijdingen lijkt te schommelen tussen de 100 en 125 dieren, of het aantal waargenomen reeën nu bestaat uit 900 dieren of uit 1600! Er zijn alleen twee uitschieters te zien (een heel laag aantal aanrijdingen en een heel hoog aantal).
Toelichting vraag 7
Op blz. 20 van het Faunabeheerplan staat dat ‘het beheer van reeën proactief is en is gericht op verkrijgen of het behoud van duurzame populaties in dichtheden die een acceptabele mate van schade voor het ree zelf en voor zijn omgeving betekenen. Onder proactief moet in dit verband worden verstaan ‘op voorhand’, voordat zich negatieve verschijnselen voordoen voor de soort zelf of zijn omgeving (verkeersveiligheid, gewassen).’
Echter, voordat ontheffing kan worden verleend voor het doden van beschermde dieren, moet worden aangetoond dat er een reële verwachting is dat door deze dieren belangrijke schade wordt aangericht of dat deze dieren daadwerkelijk een gevaar voor de verkeersveiligheid vormen.
Toelichting vraag 9
Met betrekking tot rasters wordt gesteld dat praktijkdeskundigen stellen dat rasters effectief zijn, maar nooit voor 100%. Vervolgens wordt vooral de nadruk gelegd op de kosten en op het feit dat rasters onderhoud nodig hebben. In het Faunabeheerplan wordt wel aangegeven dat rasters langs rijkswegen een geschikte maatregel is en langs provinciale wegen in sommige situaties eveneens. In de Leidraad vermindering aanrijdingen reeën wordt een raster als zeer positief beoordeeld (blz. 11).
Dit alles betekent dat rasters een goede alternatieve maatregel vormen langs wegen met een verkeerssnelheid van 80 km/uur of meer. Deze maatregel moet dus in principe langs dit soort wegen als een van de eerste alternatieve maatregelen worden toegepast of er moet per locatie waar dat niet gebeurt, met een gedegen onderbouwing, worden aangegeven waarom deze maatregel daar niet toepasbaar is.
Toelichting vraag 12
Op blz. 28 van het Faunabeheerplan wordt aangegeven dat geen onderzoek is gedaan naar de effectiviteit van bermbeheer. Gesteld wordt dat praktijkdeskundigen deze maatregel vaak als een optie noemen, maar dat zij ook aangeven dat de maatregel contraproductief kan zijn, dus kan leiden tot een toename van het aantal aanrijdingen. Deze opmerking wordt niet nader onderbouwd. In het rapport van Van der Grift gebeurt dat wel. Hierin wordt op blz. 75 aangegeven dat hierbij twee factoren een rol spelen: ‘Dit zou veroorzaakt worden door twee factoren: (1) open bermen hebben een andere plantensamenstelling, waardoor ze aantrekkelijker kunnen worden voor reeën en (2) open bermen zorgen voor meer overzicht, waardoor de gemiddelde rijsnelheid toeneemt.’
Deze problemen zijn eenvoudig te voorkomen. Er moet voor worden gezorgd dat de plantensamenstelling niet extra aantrekkelijk is. Bovendien moet de verkeerssnelheid worden gehandhaafd. Dat is sowieso essentieel als het gaat om het voorkomen van aanrijdingen. De meeste aanrijdingen met reeën vinden plaats op provinciale wegen en lokale wegen, waar veel te hard wordt gereden.
In de hiervoor aangehaalde ‘Leidraad vermindering aanrijdingen reeën’ wordt bermbeheer als belangrijkste maatregel genoemd. In deze Leidraad wordt aangegeven dat er verschillende oorzaken kunnen zijn voor aanrijdingen met reeën en dat er meerdere maatregelen zijn om dit te voorkomen. In de Leidraad wordt een stappenplan gepresenteerd. Om te weten welke maatregel zinvol is om te nemen, moet allereerst de situatie worden geanalyseerd. Daarvoor zijn gegevens nodig over locaties, aantallen en tijdstippen van de aanrijdingen, kenmerken van de weg, ligging in het landschap, uitgevoerde beheer etc. Dat betreft stap 1 (analyse probleemsituatie). Daarna volgt stap 2 waarin bepaald wordt welke maatregel passend is. Bij stap 2 (keuze voor passende maatregelen) wordt aangegeven dat de volgende maatregelen altijd al dienen te zijn uitgevoerd voordat andere maatregelen aan de orde zijn:
• Uitvoeren van bermbeheer (maaien) om de bermvegetatie onder de ± 30 cm te houden
• De zichtbaarheid van de automobilist en het ree is zo optimaal mogelijk (door berm van adequate breedte, geen blokkade op het zicht van automobilisten etc.)
• Het bermbeheer is gegarandeerd
Dit is de deskundige mening van betrokken natuurbeheerders. Dit betekent dat deze eenvoudige maatregel als andere bevredigende oplossing moet zijn toegepast, voordat er sowieso sprake kan zijn van verdergaande maatregelen, laat staan afschot. Uit de tekst van het Faunabeheerplan blijkt dat deze maatregel niet serieus wordt meegenomen en niet wordt toegepast.
Toelichting vraag 13
Op blz. 29 FBP wordt aangegeven dat praktijkdeskundigen het verlagen van de snelheid als een effectieve maatregel zien als daarbij handhaving en/of een aangepaste weginrichting wordt doorgevoerd. Dit moet dan ook worden beschouwd als de tweede andere bevredigende oplossing die moet worden toegepast, voordat er sprake kan zijn van verdergaande maatregelen als afschot.
In de Leidraad wordt een overzicht gegeven van de maatregelen die kunnen worden genomen om aanrijdingen te verminderen. Een vijftal effectieve maatregelen wordt op blz. 11 apart toegelicht. Het verlagen van de verkeerssnelheid wordt daarbij als eerste genoemd. ‘Het verminderen van de snelheid van 80 naar 60 km/u zou een sterke afname in aanrijdingen met wild teweeg kunnen brengen. Waar de maximum snelheid is verlaagd, houden bestuurders zich helaas lang niet altijd aan de nieuwe snelheidslimiet waardoor het lastig is om uitspraken te doen over de effectiviteit. Verwacht wordt dat deze maatregel in combinatie met drempels en/of politiecontroles in de periode waarin veel aanrijdingen plaatsvinden zeer effectief kán zijn (Ooms 2010).’
Toelichting vraag 14
Alle opmerkingen over verlaging van de reeënstand door afschot worden in het Faunabeheerplan geheel gebaseerd op het rapport van Van der Grift. Op blz. 29 FBP staat dat de grootte van reeënpopulaties door sommige geïnterviewde praktijkdeskundigen als belangrijke factor wordt gezien voor het aantal aanrijdingen en zij vinden afschot een effectieve maatregel om aanrijdingen te voorkomen. Dit betekent dat andere praktijkdeskundigen een andere mening zijn toegedaan!
In de Leidraad wordt echter op blz. 11 aangegeven wat de nadelen zijn van afschot:
- Leegvallen territoria leidt tot immigratie
- Leidt tot jaarlijks maximale reproductie
- Vraagt om jaarlijkse herhaalde inzet
- Onduidelijk welke omvang afschot moet hebben om effectief te zijn
Afgezien van het feit dat het maar helemaal de vraag is of de populatie door middel van afschot daadwerkelijk en significant zou kunnen worden verlaagd (zie hiervoor), kunnen er sowieso vraagtekens worden gesteld bij de effectiviteit van het afschot als het gaat om de vermindering van het aantal aanrijdingen.
Toelichting vraag 16
Op blz. 30 van het Faunabeheerplan wordt algemeen zonder controleerbare gegevens gesteld dat reeën schade aan allerlei gewassen kunnen veroorzaken. Daarmee is niet bewezen dat reeën dat in Zuid-Holland ook daadwerkelijk doen. Er wordt ook aangegeven dat schade veroorzaakt door reeën bij de meeste schadegevoelige teelten niet wordt vergoed, omdat het perceel moet worden omrasterd. Hierdoor is er weinig schade getaxeerd.
Verder wordt geen controleerbare informatie gegeven over schade die dan wel getaxeerd zou zijn. Er wordt alleen verwezen naar de Hoeksche Waard waar schade zou zijn opgetreden aan appels en bloembollen en de Alblasserwaard waar het eveneens ging om appels. Dat zijn kostbare en/of schadegevoelige teelten, waarbij in redelijk kan worden verwacht dat er een raster wordt geplaatst.
Kortom, op geen enkele manier wordt aangetoond dat landbouwschade door reeën in Zuid-Holland dermate omvangrijk is dat er sprake is van belangrijke schade, waar dan ook nog eens geen andere bevredigende maatregelen voor beschikbaar is. Dat betekent dat er geen ontheffing kan worden verleend voor schade aan gewassen.
Vragen
1. Op blz. 8 van het Faunabeheerplan ree staat dat het aantal getelde reeën in Zuid-Holland in de periode 2012-2019 ongeveer is verdubbeld. Op blz. 21 van het Faunabeheerplan ree staat: ‘Er is geen bruikbare methode voorhanden waarmee het mogelijk is het aantal reeën precies vast te stellen.’ Niet alle reeën worden geteld, maar ook is er sprake van dubbeltellingen. Afschot wordt weer gebaseerd op de tellingen, die dus zeer onbetrouwbaar zijn.
a. Bent u met ons van mening dat dit geen valide methode is? Zo nee, waarom niet?
b. Bent u met ons van mening dat de tellingen daarom zeer voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden?
c. In het artikel, genoemd in de toelichting wordt aangeraden om niet van aantallen uit te gaan maar van ‘schade’. Op blz. 5 van het artikel staat: ’Beschouw tellingen niet als absolute waarheid, maar als indicatief. Beheer dus op schade en ga uit van de trends in populatieontwikkelingen van reeën en ga niet uit van de modellen.’ Deelt u deze conclusie? Zo nee, kunt u onderbouwd aangeven waarom niet?
2. Op blz. 9 van het Faunabeheerplan staat: ‘Hoe hoger de dichtheid aan reeën in een gebied is, hoe meer aanrijdingen er zullen plaatsvinden.’ Deze stelling is op geen enkele manier onderbouwd. Zoals de provincie in de brief bij het Faunabeheerplan aangeeft, vinden er veel bewegingen plaats onder de reeën, waarbij ze regelmatig wegen oversteken. Dat gaat heel vaak goed. Gelet op het geschatte aantal reeën en het dichte wegennet in de provincie Zuid-Holland, zal er jaarlijks vele tienduizenden keren sprake zijn van een oversteek door een ree. Gelet op het aantal aanrijdingen in de provincie blijkt de kans voor een ree om bij het oversteken te worden aangereden buitengewoon klein te zijn. Dat het af en toe toch gebeurt, heeft dan ook niets met de aantallen reeën te maken, maar alles met de lokale omstandigheden (zicht langs de weg) en het gedrag van de verkeersdeelnemer (snelheid).
Bent u met ons van mening dat de maatregelen juist hierop gericht moeten zijn?
3. a. Kunt u aangeven op basis waarvan u bent gekomen tot het percentage van 10.000 aanrijdingen, een percentage van 10% van de populatie (Volgens ons klopt dit dus niet)?
b. Hoe komt u er toe om als doel een percentage van het totale aantal dieren te nemen (Dat betekent namelijk dat als er meer dieren leven er ook meer dieren ‘mogen’ worden doodgereden)?
c. Bent u met ons van mening dat het doel zou moeten zijn om de wegen voor reeën, en andere overstekende dieren, veiliger te maken? Zo nee, kunt u goed onderbouwd aangeven waarom niet?
d. Bent u bereid om goed te inventariseren waar aanrijdingen precies plaatsvinden en onder welke omstandigheden?
e. Deelt u ons inzicht dat op die manier zicht ontstaat op hotspots, waar dan gericht maatregelen kunnen worden genomen, zoals rasters, bermbeheer, verlaging snelheid etc.?
4. Hoe verklaart u het succes van afschot? Bent u met ons van mening dat daardoor in de praktijk is bewezen dat er geen sprake is van ‘aantalscontrole’ door middel van afschot? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
5. Is onze conclusie, vermeld in de toelichting, juist? Zo nee, hoe verklaart u het dan?
6. Is onze conclusie juist dat deze uitschieters die in de afbeeldingen gebruikt worden om een correlatie met het aantal reeën te suggereren, onterecht is? Zo nee, hoe zit het dan?
7. Is het juist dat, zoals in de toelichting vermeld, het op voorhand beheren van de reeënpopulatie niet is toegestaan op grond van de Wet Natuurbescherming? Zo nee, hoe zit het dan volgens u?
8. Wordt, zoals wettelijk verplicht is, vooraf aangetoond dat het doden van in dit geval reeën deze schade of dit gevaar daadwerkelijk oplost en er geen andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn om hetzelfde te bereiken (volgens ons gebeurt dit namelijk niet)?
9. Waarom geeft u wel aan dat een raster nooit voor 100 procent effectief is, maar klopt onze constatering dat het schieten van reeën ook nooit 100 procent effectief is, tenzij alle reeën worden geschoten? Zo ja, waarom wordt dan niet meer ingezet op de niet-dodelijke rasters?
10. In het Faunabeheerplan wordt aangegeven dat een virtueel hekwerk op enkele locaties wordt getest. Uit het rapport van Van der Grift blijkt dat dit systeem de hoogste score heeft gekregen vanwege de verwachte effectiviteit. Waarom is niet in het Faunabeheerplan aangegeven dat deze test actief wordt gevolgd en zodra de uitslag daarvan bekend is en deze is positief, dit systeem eveneens als een alternatieve maatregel per locatie wordt afgewogen?
11. In het Faunabeheerplan wordt aangegeven dat praktijkdeskundigen verwachten dat de maatregel van dynamische waarschuwingsborden in combinatie met faunadetectiesysteem effectief is. Vervolgens wordt daarbij vooral benadrukt dat het systeem niet werkt als de stroom uitvalt en dat de kosten heel hoog zijn. Waarom wordt dit systeem niet als serieuze, alternatieve maatregel in de afwegingen per locatie meegenomen, temeer omdat het hier om een investering in een zeer effectief systeem voor tientallen jaren gaat?
12. Bent u bereid om (gezien de toelichting op de vraag) de maatregel van bermbeheer te heroverwegen en alsnog op te nemen in het Faunabeheerplan? Zo nee, kunt u beargumenteerd aangeven waarom niet?
13. Waarom wordt afschot als eerste en enige effectieve middel ingezet en worden andere effectieve diervriendelijke maatregelen als aantal effectieve maatregelen, verlaging verkeerssnelheid en verbeteren zicht langs de wegen, zonder daadwerkelijke onderbouwing terzijde geschoven en worden deze maatregelen niet actief als andere bevredigende oplossing toegepast?
14. Waarom hebt u zich enkel gebaseerd op het rapport van Van der Grift en niet op bijvoorbeeld de Leidraad, die wat anders aangeeft?
15. Is onze conclusie juist dat enkel wordt toegewerkt naar de meest vergaande maatregel van afschot en niet naar andere meer diervriendelijke aanpakken? Zo nee, waarom niet?
16. Waarom wordt de Wet Natuurbescherming niet toegepast door juist eerst meer diervriendelijke maatregelen in te zetten en afschot enkel in te zetten als er geen andere bevredigende oplossing is?
17. Wordt in feite niet aangegeven dat er voor schadegevoelige teelten een uitstekende andere bevredigende oplossing voorhanden is, namelijk een raster? Zo nee, hoe zit het dan?
18. Zijn juist kostbare en/of schadegevoelige teelten als appels en bloembollen in de Hoeksche Waard en appels in de Alblasserwaard niet juist gewassen, waarbij in redelijkheid kan worden verwacht dat er een raster wordt geplaatst? Zo nee, waarom niet?
19. Hoe groot is de getaxeerde schade in Zuid-Holland in de afgelopen 4 jaar?
Carla van Viegen
Fractievoorzitter Partij voor de Dieren
Provinciale Staten Zuid-Holland
[1] https://edepot.wur.nl/364042
[2] https://www.hetree.nl/files/Leidraad-verminderen-aanrijdingen-ree%c3%abn.pdf
Indiendatum:
12 aug. 2021
Antwoorddatum: 28 okt. 2021
Klik hier voor de antwoorden.
Interessant voor jou
Schriftelijke vragen provinciale ontheffingen Wet Natuurbescherming fauna
Lees verderSchriftelijke vragen opvang Afghanen
Lees verder